Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

 

                                                                            Wieringerwaard

 

                        De tram   De kerk       Het PolderhuisZomaar wat foto's

                                                               

1. Geschiedenis

De voormalige gemeente Wieringerwaard omvatte de uit 1610 daterende gelijknamige polder. De grenzen werden gevormd door de oever van de Zuiderzee en de dijksloten langs de buitenzijde van de Westfriese Omringdijk en de Slikkerdijk van de Zijpe. De gemeente Wieringerwaard werd in 1970 samengevoegd met de gemeente Barsingerhorn. De naam van de nieuwe gemeente werd Barsingerhorn. Als gevolg van gemeentelijke herindeling in de kop van Noord-Holland werd deze gemeente in 1990 opgeheven, waarbij het grondgebied van de voormalige gemeente Wieringerwaard bij de gemeente Anna Paulowna werd gevoegd. 


2. Bestuur 

De polder Wieringerwaard vormde vanaf haar ontstaan een zelfstandige bestuurseenheid. De wetgevende en uitvoerende macht lagen in handen van het college van hoofdingelanden. Dit college koos en instrueerde de dijkgraaf en heemraden die in feite het dagelijks bestuur vormden. Dijkgraaf en heemraden waren tevens baljuw en schepenen.
Na het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 kwam een proces van centralisatie van het overheidsgezag en landelijke uniformering van de overheidsorganisatie op gang. In de Wieringerwaard werd op 7 juli 1795 een gemeentebestuur gekozen, de zogenaamde "municipaliteit". Dit college bestond uit een schout (A. Kaan), vijf schepenen (A. Heijnstman, J. Waijboer, D. Bakker, W. Quak en J. Schoorl), een secretaris (M. Vethman) en een bode (P. Cossen). Op 22 juli kwam het gemeentebestuur voor de eerste keer bijeen.
De staatsregeling van mei 1798 verdeelde het grondgebied van de republiek in departementen, ringen en gemeenten. Het gemeentebestuur werd gekozen door de stembevoegde burgers van de gemeente, waarna het uit zijn midden een voorzitter benoemde, die als schout fungeerde. Het departementaal bestuur moest het gekozen bestuur goed- of afkeuren. Jaarlijks trad een derde deel van het gemeentebestuur af. Het bestuur over de waterschappen moest losgekoppeld worden van het bestuur over de gemeenten. In de Wieringerwaard bleef de verstrengeling van polder- en gemeentebestuur echter bestaan. Waren het aanvankelijk nog twee colleges, vanaf 28 december 1805 ging het polderbestuur tevens de rol van gemeentebestuur vervullen. Het departementaal bestuur had hiertoe toestemming gegeven. Dijkgraaf en heemraden wezen uit hun midden een drietal aan dat, onder voorzitterschap van de dijkgraaf het bestuur over de gemeente uit ging oefenen.
In 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het Franse keizerrijk. Het Hollandse gebied werd opgedeeld in departementen, arrondissementen en gemeenten. De gemeenteraadsleden, maire, adjunct-maire en leden van de municipale raad werden benoemd door het hoofd van het departement, de prefect. De gemeenteraadsleden kozen uit hun midden de gemeentesecretaris. In Wieringerwaard werd dijkgraaf J. Waijboer tot maire benoemd, secretaris M. Vethman tot adjunct-maire en de rest van het polderbestuur tot municipale raad. Het is niet moeilijk voor te stellen dat wederom geen duidelijke scheiding tussen gemeente- en polderbestuur plaats vond.
In 1813 kwam er een einde aan de Franse overheersing. Vervolgens werd in 1816 het "Reglement van bestuur voor het platteland der provincie Holland" vastgesteld. Hierin werd bepaald dat aan het hoofd van een gemeente een schout kwam te staan. Deze werd benoemd door de Koning. De gemeenteraad, drie tot zeven personen tellende, werd gekozen door een kiescollege. De installatie van de gemeenteraad in deze nieuwe vorm vond in Wieringerwaard plaats op 1 mei 1817, met J. Waiboer als schout (tevens secretaris) en A. Kaan en J. Slik als assessoren. De overige leden van de gemeenteraad waren C. Horn, J. Volder en P. Geel. In 1825 werden opnieuw regels vastgesteld voor het bestuur van plattelandsgemeenten. De schout, van nu af aan burgemeester geheten, en de twee assessoren traden elke zes jaar af waarna ze konden worden herbenoemd. De raadsleden hadden voor het leven zitting.
De grondwetsherziening van 1848 en de gemeentewet van 1851 brachten ingrijpende wijzigingen. De gemeentebesturen kregen een grotere zelfstandigheid ten opzichte van de rijksoverheid. De gemeenteraadsleden werden sindsdien gekozen door middel van rechtstreekse verkiezingen en moesten periodiek aftreden. De benoeming van de burgemeester bleef voorbehouden aan de Koning. De titel assessor werd vervangen door wethouder. De wethouders werden door de raad uit zijn midden gekozen. De gemeentewet van 1851 is later nog vele malen gewijzigd, maar de samenstelling van het gemeentebestuur en haar rechten en plichten bleef grotendeels hetzelfde.